Als je naar Terschelling gaat, moet je de tijd nemen. Alleen al om er te komen, de boot doet er bijna twee uur over, met alle kronkels van de vaargeul mee. Eenmaal op het eiland verdwijnt het besef van tijd helemaal: veel belangrijker zijn getij en wind. De wind was alvast zeer aanwezig in de nacht voordat ik de boot naar het eiland nam, ik kampeerde bij Harlingen op 100 meter van de waddendijk en kon weer eens ervaren hoe het is met 6 Beaufort in een tentje. Mijn tent kan er beter tegen dan ik, geen oog dicht gedaan, maar ’s morgens wel een leuk gesprek met de buren, een Frans echtpaar op de fiets op weg van Bordeaux naar Noorwegen.
Eenmaal op het eiland donderdag zoek ik een goed plekje op het kampeerterrein van Staatsbosbeheer bij West-Terschelling. Harriët en Hans zijn al op het eiland en Bram, Claudine, Karin en Marijke arriveren met de middagboot. Na het eten leidt Claudine ons naar en langs de Dodemanskisten, een duinmeertje in het bos vlakbij. We discussiëren over de herkomst van de naam Dodemanskisten (volgens Wikipedia meerdere verklaringen) en kijken naar vogels, waarvan de grauwe ganzen met jongen dominant aanwezig zijn, planten en bomen. Bij terugkeer op het kampeerterrein gaan sommigen nog richting kroeg in West-Terschelling. Ze komen Bart tegen, die net met een late boot is aangekomen, en zich bij hen aansluit. Zelf kruip ik in mijn slaapzak om wat slaap in te halen. In mijn tentje hoor ik het ruisen van de Noordzee en dat andere geluid, zijn dat rugstreeppadden? Bram hoorde ’s nachts ook geluiden, dicht bij zijn tent, hij had bezoek van een egel die zijn afvalzak kwam inspecteren.
Op vrijdagochtend gaan we zonder heel concreet plan op pad door de duinen. We passeren duinmeertjes, zien een bruine kiekendief en horen nachtegalen. Bij de strandovergang blijkt dat het toch wel heel hard waait, zodat voor een pauze de beschutting van een duinpan wordt gezocht. Daar maken we kennis met de rupsen van de bastaardsatijnvlinder, die overvloedig aanwezig zijn en in no-time ook op kleding en rugzakken zitten. De rupsen laten zich meewaaien met de wind en tot een bolletje opgerold rollen ze van de duinen naar beneden. Na de pauze gaan we het strand op, en lopen naar het westen, tegen de harde wind in. Het strand is enorm breed, leeg en wijds. Er zijn nauwelijks referentiepunten, zodat oriënteren en afstanden schatten moeilijk gaat. In de verte trilt de lucht, maar Vlieland is toch goed zichtbaar en ook – in het zeegat – een zandplaat met zeehonden. Bij strandpaal 3 splitst de groep zich op: een deel loopt verder naar het westen over het strand en de anderen steken met een geweldige klauterpartij de hoge duinen over naar het duingebied de Noordsvaarder. Achter de duinen kan de jas weer uit en zoeken we een geschikte pauzeplek. Ook hier de onvermijdelijke rupsen. Bart besluit aan de binnenkant van de hoge duinen verder naar het westen te lopen en rapporteert later dat hij tot aan de waterlijn op het uiterste puntje is gekomen. De rest gaat over het pad door de Noordsvaarder in de richting van het dorp. Normaal is dit een nat gebied, maar op een paar modderige plekken na is daar weinig van te merken, ongetwijfeld als gevolg van het extreem droge voorjaar. We landen op het terras van De Walvis, waar we moeten zorgen dat onze glazen niet omwaaien, maar we wel lekker in de zon geweldig uitzicht hebben op het Groene Strand en de waddenzee. Daar zien we ook het groepje aankomen dat langs het strand was doorgelopen, maar zij zien ons niet en laten De Walvis rechts liggen. ’s Avonds volgt – voor de meesten – nog een cafébezoek in het dorp, waar we veel plezier hebben met een heel bijzonder kwartetspel van Marijke. Onder de stralenbundels van de Brandaris lopen we terug naar het kampeerterrein, waar nu negen tentjes staan, want ook Job is inmiddels aangekomen.
Op zaterdagochtend vinden de normale rituelen van een RZL-weekend plaats: ontbijten, tentje afbreken en rugzak inpakken, overleggen over de route, want we gaan verkassen naar het kampeerterrein van Staatsbosbeheer in Hoorn. Dat kan via de duinen, het strand, het weidegebied, langs het wad, of een combinatie hiervan. ’s Avonds blijkt inderdaad dat we via drie verschillende, maar allemaal mooie, routes in Hoorn zijn gekomen. Zelf ging ik, in gezelschap van Bart en Karin, via de bakker en de baai van West-Terschelling langs het wad. Aan de wadkant van de dijk zien we steenlopers, scholeksters, een lepelaar, wat tapuiten en grote aantallen rotganzen. Die heten zo vanwege het donkere geluid dat ze maken, rrrooh rrrooh rrrooh. Zijn ze met zoveel omdat ze zich verzamelen voor de trek naar Siberië? Op de dijk veel fietsers en schapen. En aan de andere kant van de dijk grutto’s, tureluurs en andere weidevogels. Ter hoogte van Formerum verlaten we de dijk en steken we door naar bos en duinen en een ijsje. Op het kampeerterrein minder beschutting dan de voorgaande nachten, maar wel volop ruimte. ’s Avonds vinden we het café van Hessel te luidruchtig en belanden we in een Iers restaurantje waar we iets kunnen drinken terwijl er in de keuken wordt opgeruimd.
Op zondagochtend nemen we afscheid van Job, Karin en Harriët, die in de loop van de dag de boot terugnemen. Bram gaat op eigen houtje een eindje rondzwerven en Claudine en ik gaan door de duinen richting strand en het strandpaviljoen Heartbreak Hotel. Bart, Hans en Marijke nemen de bus naar het eindpunt in Oosterend en lopen vandaar naar het eind van de Boschplaat. Daar lunchen ze, zien ze sporen van reeën het water in lopen, en beginnen ze aan de terugtocht over het wad. Na de koffie vervolgen Claudine en ik onze weg over het strand, waar we strandlopers zien en mooie zandstructuren. Wanneer we genoeg hebben van het strand maken we de oversteek naar de Boschplaat, waarbij we pauzeren bij de vogelwachtershut hoog op de stuifdijk. Het uitzicht over de Boschplaat is geweldig en – met de verrekijker – zie ik in de verte de vuurtoren van Ameland. We maken een praatje met de vogelwachter van dienst, onder andere over de overlast (zelfs allergische reacties) die de vogelwachters ondervinden van de rupsen die ook hier uitbundig voorkomen. Beneden aan de voet van de stuifdijk lopen we weer in oostelijke richting. Het schiet niet hard op, er zijn te veel bosjes waar interessante vogelgeluiden uit komen. We zien rietgorzen en – dichtbij, dat is bijzonder – een klaaglijk roepende wulp. Verderop langs het fietspad gaan we door de knieën voor orchideeën, en we gaan er even goed voor zitten bij een duinmeertje waar we studeren op het daar aanwezige vogelleven. Claudine heeft een bontbekplevier in beeld, maar dat kan ik er met geen mogelijkheid van maken. Na heel wat getuur en heel wat discussie blijkt echter dat we naar verschillende vogels zitten te kijken, Claudine inderdaad naar een bontbekplevier en ik naar een bonte strandloper. Ook weer opgelost! We lopen verder richting wad en net als we besluiten om te draaien richting Hoorn zien we Bart, Hans en Marijke naderen. Die wachten we op en met zijn vijven lopen we terug naar het kampeerterrein. De tocht over het wad was mooi, goed te doen en niet te missen, want de bordjes verboden toegang langs de Boschplaat werkten als een perfecte routemarkering. Al met al hebben ze er wel zo’n dertig kilometer op zitten. ’s Avonds zijn we ongeveer de enige gasten in het café van Hessel, waar het nu goed toeven is.
Op maandagmorgen breken we op en gaan we ieder ons weegs. Marijke en Hans nemen een boot later op de dag, de overige vier nemen de boot van rond 13 uur. Bram, Bart en ik lopen grotendeels onverhard door het weidegebied naar West-Terschelling, vergezeld door het geluid van grutto’s en tureluurs. Het laatste stuk lopen we langs de baai, waar het hoog water is en we dichtbij een grote groep eidereenden met jongen zien. Een van mijn favoriete soorten, dus voor mij de kers op de taart van een geweldig lang weekend.
Welkom bij de Rugzaklopers. Meld je aan om alle inhoud te bekijken.
Wachtwoord vergeten?